Femke Geijsel neemt afscheid van NSO-CNA
“We hebben een prachtig opleidingsinstituut opgebouwd”
In 2014 werd Femke Geijsel aangesteld als directeur van (toen nog) NSO. Maar al sinds haar studie Onderwijskunde in de jaren ’90 kende Femke NSO. Want als je je toen in de onderwijskunde interesseerde voor schoolleiderschap, werd je onderwezen door de hoogleraren die NSO hebben opgericht. Dat ze uiteindelijk de leiderschapsacademie zou gaan leiden en bijzonder hoogleraar werd vanwege NSO? Dat beschouwde ze als een zeer bijzondere eer.
Op woensdag 7 november nam ze officieel afscheid van NSO-CNA. Een goed moment om terug te kijken en te reflecteren. Op haar tijd als directeur. En niet te vergeten: als bijzonder hoogleraar Onderwijskunde aan de UvA.
Hoe kreeg je voor het eerst te maken met NSO?
“Toen ik in 2004 de overstap maakte van de Radboud Universiteit Nijmegen naar de Universiteit van Amsterdam, zat mijn kamer tegenover de NSO. De eerste directeuren van NSO (Peter Karstanje en Fons van Wieringen) waren me uit de tijd van mijn promotieonderzoek al bekend en trof ik in Amsterdam opnieuw.
Dat promotieonderzoek was trouwens niet mijn eerste idee als loopbaan. Eerst wilde ik na mijn studie een PABO-diploma behalen. Ooit opklimmen tot schoolleider en dan samen met leraren met onderwijsvernieuwingen aan de slag gaan, dat leek me wel wat. Mijn idee was om eerst ervaring als leerkracht op te doen en dan door te groeien naar het schoolleiderschap. Want ik vond wel dat je voor de klas gestaan moest hebben om een school goed te kunnen leiden. Bovendien is dat ook nodig om opleidingen voor schoolleiderschap te kunnen volgen, en zo is het grosso modo nog altijd.
Maar het liep anders: ik werd gevraagd of ik voelde voor een promotieonderzoek en na een paar goede gesprekken, koos ik daarvoor. Dit promotieonderzoek had bovendien een bijzonder mooi onderwerp: het innovatief vermogen van scholen en de rol van transformatief leiderschap. Oftewel: hoe je als schoolleider zorgt voor een innovatieve schoolorganisatie.”
Hoe werd je directeur van NSO?
“In 2014 ging de vorige directeur, Robert-Jan Simons, met pensioen. Al eerder speelde het plan bij het bestuur van NSO om een eigen leerstoel te financieren in combinatie met directeurschap. Ik had in 2012 in de accreditatiecommissie van de Master Educational Management zitting mogen hebben. Zo kende ik deze masteropleiding al goed. En in 2013 was ik gastdocent in de onderzoeksleerlijn van de master. Zodoende heb ik gesolliciteerd op de twee functies. Beide gesprekken op dezelfde dag, best pittig dus. Ik weet nog dat ik bij mezelf dacht: ‘Als ik na deze twee gesprekken niet in tranen uitbarst, dan moet ik het aankunnen.’ Ik had er vreselijk veel zin in, al voelde ik ook wel dat ik voor een grote uitdaging stond.
En zo was ik uiteindelijk tóch zelf ook een beetje schoolleider. Want de Nederlandse School voor Onderwijsmanagement (NSO) had -en heeft- als filosofie dat de eigen organisatie zelf model moest staan voor wat overgebracht werd aan de studenten. Alleen zien we het nu niet meer zozeer als een kwestie van overbrengen als wel van delen en samen construeren.”
Wat was concreet je uitdaging als directeur?
“Mijn uitdaging was 3-ledig:
- NSO doorontwikkelen als een gezond, eigentijds opleidingsinstituut.
- Nieuwe bruggen slaan tussen het praktiserende van het schoolleiderschap en het ‘kennisontwikkelingsgerichte’ van de wetenschap hierover; en daarmee nieuwe impulsen bieden voor schoolleiderschap als aandachtveld in de onderwijskunde.
- Het accent op onderzoek dat in masteronderwijs verlangd wordt, zo vorm geven dat het schoolleiders helpt om een onderzoekende houding te ontwikkelen en daarmee ook de academische oorsprong van het instituut eer aan te doen.
NSO was al begonnen met maatwerk in onderwijsinstellingen; daarnaast was het voor de open opleidingen belangrijk om meer studenten te werven. Toen het zo uitkwam dat de leiderschapsopleidingen van CNA een nieuw onderkomen behoeften, was dat een kans die we niet wilden laten liggen. Zo ging de NSO vanaf 2016 verder als NSO-CNA Leiderschapsacademie, met niet alleen de middenmanagementopleiding en 2 masters, maar ook de opleidingen Basis- en Vakbewaam. Daarmee bieden we schoolleiders in Nederland een mooi bouwwerk van opleidingen.
En dat bouwwerk houdt niet op met de masters. De flinke inspanningen om de fusie met CNA goed in te laten dalen – in de interne organisatie en natuurlijk ook in ons netwerk-, hebben ons niet belet om verder te bouwen. We zijn bijvoorbeeld in 2017 gestart met een onderzoekspracticum: een pilot voor schoolleiders die zich willen oriënteren op promotieonderzoek. Na een jaar willen ten minste 3 van de 6 deelnemers door. Helaas is de politiek nog niet zover dat er voor hen beurzen beschikbaar zijn.”
Lukte het je ook nieuwe bruggen te vinden tussen wetenschap en praktijk?
“Eerst is het belangrijk om duidelijk te maken wat ik daarmee bedoel. Want men doet vaak alsof er een scheiding is tussen theorie en praktijk. Maar in mijn optiek is er op alle plekken een wisselwerking tussen theorie en praktijk – dat zou in elk geval mogelijk moeten zijn. Dus: in de opleidingen Onderwijskunde, in de opleidingen voor schoolleiders bij NSO-CNA én in de praktijk van het schoolleiderschap.
Het bouwen van nieuwe bruggen werkt dan ook beide kanten op. Het gaat er wat mij betreft niet om theorie praktisch bruikbaar te maken. Dat is de oude eenrichtingsweg van denken. Het gaat er eerder om dat ieder voor zich een onderzoekende houding in wil nemen: nieuwsgierig, kritisch, analytisch, creatief, systematisch, open etc. En dat is nu juist wat onze (master) opleidingen beogen: dat schoolleiders zich deze houding (en onderliggende vaardigheden) kunnen ontwikkelen, onder andere door zelf onderzoek te doen.
Zelf onderzoek doen biedt schoolleiders de mogelijkheid om op nieuwe inspirerende manieren in gesprek te komen; niet alleen met onderzoekers maar juist ook met leraren en andere onderwijsprofessionals, en niet te vergeten: met leerlingen. En diezelfde houding is voor onderwijskundig onderzoekers nodig om een beter inzicht te krijgen in het perspectief en werk van schoolleiders.
Of het doel gehaald is? Dit doel overstijgt onze opleidingen; gelijk aan de leerstoel die ik mocht invullen; en daar komt nu dan toch een einde aan. Maar met onder andere de heraccreditatie van de masters MEM en MIL in 2017 op zak, gaat NSO-CNA natuurlijk ook zonder mij door met het ontwikkelen van betekenisvol onderwijs waarin de onderzoekende houding van schoolleiders in de opleidingen gestimuleerd wordt en tot recht komt.”
Hoe combineerde je je leerstoel met je positie als directeur?
“Dat was niet gemakkelijk! Ik werkte 2 dagen als directeur, 1 dag als hoogleraar Onderwijskunde en dan nog 2 dagen in maatwerk en onderzoeksprojecten. Zeker in de periode van de fusie heb ik veel geworsteld met de tijd.
Maar het lukte om de leerstoeltijd aan te vullen met betrokkenheid in verschillende onderzoeksprojecten en zo konden we toch een soort programma opbouwen.”
Hoe kijk je terug op je 4 jaar als directeur van NSO-CNA?
“Met een groot gevoel van dankbaarheid. En ik ben ook echt wel tevreden met wat we de afgelopen jaren hebben kunnen opbouwen samen. NSO-CNA Leiderschapsacademie is een prachtig opleidingscentrum met volop mogelijkheden voor de toekomst.
Ik kijk niet alleen terug op 4 jaar NSO-CNA; ik sluit ook een periode af van 14 jaar werk aan de UvA. Ik werkte bij Onderwijskunde, Kohnstamm, ILO en de Research Institute en Graduate School of Child Development and Education. Ik heb zoveel inspirerende collega’s, studenten en scholen mogen leren kennen in de loop der jaren.
Toch heb ik ook een zorg: in de wetenschap is er nog maar weinig aandacht voor leiderschap in het onderwijs. Bij de UvA is het nog een onderdeel in de master Onderwijskunde maar toch: er zijn weinig tot geen onderzoekers of onderzoeksprogramma’s met deze specialisatie in hun pakket. We missen internationale aansluiting en we blijven hangen in oudere conceptualiseringen. Schoolleidersregisters en sectorraden worstelen met het gebrek aan beschikbare kennisbasis en kloppen bij een steeds kleinere groep mensen aan. Ik vind dit echt zorgwekkend. Er is op dit vlak concentratie en vernieuwing in de onderwijswetenschap nodig. Het schoolleiderschap -en daarmee de kwaliteit van het onderwijs- heeft daar groot belang bij, net als alle andere professionele beroepsgroepen. Ik hoop dat hier in de nabije toekomst werk van kan worden gemaakt.”
En wat is jóuw volgende uitdaging?
“Ik blijf dicht bij huis. Letterlijk, omdat ik nu weer in Nijmegen werk, dichtbij waar ik ook woon. En figuurlijk, omdat ik een aanstelling heb als universitair hoofddocent bij de Radboud Docenten Academie, de eerstegraads lerarenopleiding van de Radboud Universiteit.
Ik mag leraren opleiden en in het netwerk van opleidingsscholen samenwerken met schoolleiders aan de ontwikkeling van een professionele leercultuur. En natuurlijk zijn er de onderzoeksprojecten, zoals het beleidsgerichte onderzoek naar de doorwerking van sturingsrelaties tussen bestuurders en schoolleiders in toekomstgericht onderwijs waar ik met collega’s van de RU en Universiteit Tilburg subsidie voor toegekend heb gekregen.
Ik geniet er verder van weer meer tijd met mijn kinderen door te brengen. Bijzonder, nu mijn 2 oudste kinderen uit huis gaan en beginnen met hun studie, en de 2 jongsten alweer de wissel maken van het basis- naar het voortgezet onderwijs. Dat het met hun goed gaat… Na de afgelopen mooie, intensieve jaren bij NSO-CNA en de UvA ben ik daar toch het meest trots op.”