Autonomie in afhankelijkheid – onderwijskwaliteit
Verbeteren van onderwijskwaliteit via krachtige koppelingen
Integratierapport van het NRO PRoBo onderzoeksproject “Ongemak van Autonomie”
Versie dd. 18 april 2016
- Prof.dr Paul Frissen
- Prof.dr Martijn van der Steen
- Prof.dr Mirko Noordegraaf
- Prof.dr Edith Hooge
- Ilsa de Jong MSc
Vooraf (citaat)
Hoe komen actoren in het systeem van primair onderwijs voorbij het ongemak van autonomie en realiseren zij gezamenlijk kwalitatief goed onderwijs? Hebben zij daarvoor voldoende vermogen en waaruit bestaat dat vermogen dan? Dat is de hoofdvraag in dit NRO PRoBo integratierapport. Eerst vatten we de belangrijkste onderzoeksresultaten samen. Daarna integreren we de verschillende onderzoeken door een aantal verbindende thema’s te beschrijven, die we mede via scenario workshops en simulatie verder hebben verkend. We besluiten met enkele overkoepelende conclusies en implicaties. (voorpagina)
Onze kernthema’s en overall conclusies worden in de scenariosessies en simulatie herkend en gedeeld. Ze leiden tot productieve discussies, vooral over de gevolgen. Men name de noodzaak van meer gestroomlijnde sturing die niet alleen bescheiden is, maar aanzet tot actie wordt herkend, in combinatie met de noodzaak van ‘echte’ professionalisering van het onderwijs. Vooral de professionele kern van het onderwijs, in het bijzonder de leerkrachten, wordt als te afwezig gezien in de debatten over en aanpassingen van sturing, organisaties en lesgeven. Daarnaast is er heel veel herkenning en zorg over de observatie dat de educatieve uitgeverijen steeds meer positie nemen. Ook wordt de rol van besturen herkend: vermogende besturen zijn in staat om actiever en eigenstandiger het omliggende netwerk te bespelen. Op landelijk niveau verloopt de bestuurlijke interactie nu sterk via de PO-Raad, maar besturen zien voor zichzelf een mogelijkheid en een rol om daar zelf actiever – en dus ook gevarieerder – in deel te nemen.
Conclusies
Een conclusie die in de reflecties steeds terug kwam, en ook bij de onderzoekers gaandeweg steeds sterker werd, is dat de rol van schoolleiders een majeure is. Zij komen terug als cruciale schakels in de deelonderzoeken over professioneel vermogen en bestuurlijk vermogen, en in de reflectiemomenten werden ze steeds benoemd als ‘belangrijk’. Achteraf bezien was het nuttig geweest om een apart onderzoek te doen naar vermogende schoolleiders. Dat kan aan het einde van dit traject niet meer, maar het is belangrijk om deze groep mee te nemen in onze bevindingen. Dat is ook de reden waarom de schoolleiders in onze conclusies (in hoofdstuk 3) een belangrijke plaats hebben. (p51).